Tot 1 januari 2020 kon de rechter, ingeval een schadevergoedingsmaatregel door een verdachte in een strafprocedure niet werd betaald, vervangende hechtenis opleggen. Hoe hoger het bedrag van de schadevergoeding, hoe langer de vervangende hechtenis kon zijn. Dit tot maximaal een periode van één jaar.

Met ingang van 1 januari 2020 is met de Wet USB de vervangende hechtenis komen te vervallen. De rechter kan sindsdien geen vervangende hechtenis meer aan de schadevergoedingsmaatregel koppelen, maar gijzeling. Ook gijzeling kan voor maximaal een jaar worden opgelegd.

Maar wat nu als de schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis vóór 1 januari 2020 zijn opgelegd en de procedure nog loopt? Welke regeling gaat dan voor? Die van de vervangende hechtenis of van de gijzeling?

De Hoge Raad bepaalde op 26 mei 2020 [ECLI:NL:HR:2020:914] dat in die situatie de meest gunstige uitkomst voor de verdachte dient te prevaleren. Dit is de gijzeling, omdat iemand bij betalingsonmacht niet kan worden onderworpen aan gijzeling maar bij vervangende hechtenis wel.